4. Laat u niet misleiden door bedriegers die zeggen dat God Jeruzalem niet zal laten verwoesten, omdat hier de tempel van de Here staat.
5. Alleen onder deze voorwaarden mag u blijven: u moet een halt toeroepen aan uw slechte gedachten en daden, u moet elkaar rechtvaardig behandelen
6. en u moet wezen, weduwen en vreemdelingen niet langer uitbuiten. Houd op met moorden. En houd op met het aanbidden van afgoden, zoals u nu tot uw eigen schade doet.
7. Alleen dan zal Ik u laten wonen in dit land dat Ik als een eeuwig bezit aan uw voorouders heb gegeven.
8. Bedrieg uzelf toch niet met leugenachtige overwegingen.
9. Denkt u werkelijk dat u kunt stelen, moorden, overspel kunt plegen, liegen en Baäl vereren en al die andere goden die u eerst niet kende,
10. en dan ook nog voor Mij in mijn tempel kunt komen staan en jubelen: ‘Wij zijn verlost!’, om dan gelijk weer door te gaan met al deze gruwelijke daden?
11. Is mijn tempel een rovershol in uw ogen? Want Ik zie al het kwaad dat in die tempel gebeurt.
12. Ga naar Silo, de stad waar Ik eerst mijn naam gevestigd had en kijk maar eens wat Ik haar heb aangedaan vanwege de goddeloosheid van mijn volk Israël.
15. Ik zal u in ballingschap sturen en u verstoten uit mijn nabijheid, net zoals Ik met uw bloedverwanten heb gedaan, het volk Israël.
16. Bid daarom niet langer voor deze mensen, Jeremia. Huil, bid en smeek niet dat Ik hen zou moeten helpen, want Ik zal niet luisteren.
17. Ziet u niet wat zij doen in de steden van Juda en in de straten van Jeruzalem?
18. Het is toch geen wonder dat Ik zo boos ben? Ze kwetsen mij, kijk hoe de kinderen hout sprokkelen en de vaders vuur maken en hoe de vrouwen deeg kneden om de koeken te bakken die zij aan de ‘koningin van de hemel’ en aan andere afgoden offeren.
19. Doe Ik hen pijn?’ vraagt de Here. ‘Zij doen zichzelf het meeste pijn, tot hun eigen schande’.
20. Daarom zegt de Oppermachtige Here: ‘Ik zal mijn toorn, ja, mijn woede over deze plaats uitgieten. Mensen, dieren, bomen en planten zullen worden verteerd door het onuitblusbare vuur.’
23. Maar wat Ik hun zei, was dit: gehoorzaam Mij, dan zal Ik uw God zijn en u zult mijn volk zijn, doe wat Ik zeg en het zal u goed gaan!
24. Maar zij wilden niet luisteren, zij gingen door met te doen wat zij zelf wilden. Zij volgden hun eigen koppige en slechte gedachten. Zij gingen achteruit in plaats van vooruit.
25. Sinds de dag dat uw voorouders Egypte verlieten, heb Ik u mijn knechten, de profeten gestuurd, elke dag weer.
26. Maar zij wilden niet naar hen luisteren en gaven niet de geringste aandacht aan de boodschap. Zij zijn koppig en opstandig, hun zonden zijn nog erger dan die van hun voorouders.