2-3. De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ‘U hebt gezien wat Ik deed met Jeruzalem en de steden van Juda. Om hun goddeloosheid zijn zij in de as gelegd, puinhopen, zonder één levende ziel. Mijn toorn keerde zich tegen hen, omdat zij andere goden aanbaden, ‘goden’ die u voorheen niet kende en ook uw voorouders niet.
17. Wij doen wat wij zelf willen. Wij branden reukwerk voor de ‘koningin van de hemel’ en offeren haar net zo vaak als wij zelf willen, net als onze voorouders, koningen en functionarissen altijd hebben gedaan in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem. Want in die tijd hadden wij genoeg te eten en ontbrak het ons aan niets. Dat was een gelukkige tijd!
18. Maar sinds wij ophielden met branden van reukwerk voor de ‘koningin van de hemel’ en wij haar niet meer aanbaden, hebben we aan alles gebrek en lijden we onder geweld en honger.’
19. ‘En,’ voegden de vrouwen daar nog aan toe, ‘dacht u dat wij de ‘koningin van de hemel’ aanbaden, drankoffers voor haar uitgoten en koeken met haar beeltenis erop bakten, zonder dat onze mannen ervan wisten en ons hielpen? Natuurlijk niet!’
20. Toen zei Jeremia tegen alle mannen en vrouwen die hem dit antwoord hadden gegeven:
21. ‘Denkt u dat de Here niet wist dat u en uw vaders, uw koningen en bestuurders en het hele volk reukwerk brandden voor afgoden in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem?
22. Omdat Hij deze afschuwelijke dingen niet langer kon aanzien, maakte Hij uw land tot een woestenij, een ongelooflijke puinhoop. Vervloekt, zonder één inwoner, zoals het er nu bij ligt.
23. De reden voor al die rampen die u hebben getroffen, was het feit dat u reukwerk verbrandde, tegen de Here zondigde en weigerde Hem te gehoorzamen.’
24. Jeremia zei verder tegen hen, ook tegen de vrouwen: ‘Luister naar het woord van de Here, alle inwoners van Juda die hier in Egypte zijn!
25. De Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: “Zowel u als uw echtgenotes hebt gezegd dat u uw verering van de ‘koningin van de hemel’ niet zou opgeven, iets dat u met uw daden al hebt bewezen. Ga uw gang dan maar en doe wat u hebt beloofd en gezworen!”
26. Maar luister naar het woord van de Here, Judeeërs die in Egypte wonen: “Ik zweer bij mijn grote naam,” zegt de Here, “dat het geen effect meer zal hebben als u een eed zweert met de woorden: ‘Zo zeker als de Oppermachtige Here leeft!’
27. Want Ik zal de wacht over u houden, maar niet met het oog op uw welzijn! Ik zal erop toezien dat het onheil over u komt, u zult worden vernietigd door oorlog en honger, tot ieder van u dood is.