9. Dit gebeurde op de vastendag in de negende maand van het vijfde regeringsjaar van koning Jojakim, de zoon van Josia, toen mensen uit heel Juda naar de tempel waren gekomen om de diensten bij te wonen.
10. Vanuit de kamer van Gemarja, een zoon van Safan (de secretaris van de koning) las Baruch de woorden van Jeremia aan alle aanwezigen voor. Deze kamer lag bij de bovenste voorhof van de tempel, dicht bij de ingang van de nieuwe poort.
11. Toen Michaja, de zoon van Gemarja, de zoon van Safan, de boodschappen van de Here hoorde voorlezen,
12. ging hij naar het paleis, waar op dat moment de raadgevers van de koning in een vergaderkamer bijeen waren. Daar bevonden zich onder anderen de secretaris Elisama; Delaja, de zoon van Semaja; Elnathan, de zoon van Achbor; Gemarja, de zoon van Safan; Zedekia, de zoon van Hananja.
13. Toen Michaja hun vertelde over de boodschappen die hij Baruch de mensen had horen voorlezen,
16. Hoe meer Baruch vorderde, hoe banger de mannen werden. ‘Dit moeten wij de koning melden,’ zeiden zij.
17. ‘Maar vertel ons eerst hoe u aan deze boodschappen komt. Heeft Jeremia die zelf aan u gedicteerd?’
18. Baruch legde uit dat Jeremia ze hem woord voor woord had gedicteerd en dat hij ze met inkt op de boekrol had geschreven.
19. ‘U en Jeremia kunnen zich maar beter verbergen,’ vonden de functionarissen. ‘Vertel niemand waar u bent!’