3. Toen sprak de Here opnieuw tegen mij en zei:
4. ‘Neem de riem mee naar de Eufraat en verberg hem daar in een grot tussen de rotsen.’
5. Dat deed ik, ik verborg de riem, zoals de Here mij had opgedragen.
6. Een hele tijd later zei de Here tegen mij: ‘Ga weer naar de rivier en haal de riem op.’
7. Ik deed dat en groef de riem op uit de grot waarin ik hem had verborgen. Maar hij was helemaal verrot en viel uit elkaar. Hij was onbruikbaar geworden!
10. Dit slechte volk weigert naar Mij te luisteren, volgt zijn eigen zondige verlangens en vereert afgoden. Daarom zal het net als deze riem totaal onbruikbaar worden.