Genesis 48:6-15 Het Boek (HTB)

6. Maar alle andere kinderen die je nog zult krijgen, zullen van jou zijn en in Efraïms en Manasses erfenis van jou delen.

7. Dit doe ik omdat je moeder Rachel stierf, toen ik uit Paddan-Aram kwam. We waren vlakbij Efrat en ik heb haar langs de weg naar Bethlehem begraven.’

8. Toen keek Israël naar Manasse en Efraïm. ‘Zijn dat je zonen?’ vroeg hij.

9. ‘Ja,’ antwoordde Jozef, ‘dit zijn de zonen die God mij hier in Egypte heeft gegeven.’

10. Israël zei: ‘Breng ze hier bij mij, dan zal ik ze zegenen.’ Israël was op zijn hoge leeftijd half blind en kon nauwelijks zien. Jozef bracht zijn zonen vlakbij hem en hij kuste en omhelsde hen.

11. Israël zei tegen Jozef: ‘Ik had niet gedacht, dat ik jou ooit zou terugzien, maar nu heeft God mij zelfs jouw kinderen laten zien.’

14. Maar Israël kruiste zijn armen en legde zijn handen op de hoofden van de jonge mannen. Zo kwam zijn rechterhand te liggen op het hoofd van Efraïm, de jongste van de twee, en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse, de oudste. Hij deed dit met opzet.

15. Toen zegende hij Jozef met de woorden: ‘Moge God, de God van mijn voorouders Abraham en Isaak, de God die mij mijn hele leven als een herder heeft geleid, deze mannen zegenen.

Genesis 48