1. Zo trok Israël met al zijn bezittingen naar Berseba en bracht daar offers aan de God van zijn vader Isaak.
2. In de loop van de nacht sprak God tot hem in een visioen. ‘Jakob, Jakob!’ riep Hij. ‘Ja Here, hier ben ik!’ antwoordde Jakob.
3. ‘Ik ben God,’ zei de stem, ‘de God van uw vader. Wees niet bang om naar Egypte te gaan, want Ik zal ervoor zorgen dat u daar uitgroeit tot een groot volk.
4. Ik zal met u meegaan naar Egypte en uw nakomelingen terugbrengen. Maar u zult in Egypte, met uw zoon Jozef naast u, sterven.’
5. Zo verliet Jakob Berseba en zijn zonen brachten hem naar Egypte, samen met hun vrouwen en kinderen in de rijtuigen die de farao ter beschikking had gesteld.
6. Ze namen ook hun vee en hun huisraad mee, alle bezittingen die zij in Kanaän hadden vergaard en kwamen in Egypte. Jakob en al zijn kinderen,
16-17. Onder het gezelschap waren ook: Gad en zijn zonen Sifjon, Chaggi, Suni, Esbon, Eri, Arodi en Areli. Aser en zijn zonen Jimna, Jiswa, Jiswi en Beria en hun zuster Serach. Beria's zonen heetten Cheber en Malkiël.
19-22. Bij Jakobs huishouding waren ook de veertien afstammelingen van Jakob en Rachel: Jozef en Benjamin.Jozefs zonen, die hij in Egypte kreeg, waren Manasse en Efraïm (hun moeder was Asnat, de dochter van Potifera, de priester van Heliopolis).Benjamins zonen Bela, Becher, Asbel, Gera, Naäman, Echi, Ros, Muppim, Chuppim en Ard.
23-25. Tot de groep behoorden ook de zeven afstammelingen van Jakob en Bilha, de dienares die Rachel van haar vader Laban kreeg: Dan en zijn zoon Chusim.Naftali en zijn zonen Jachseël, Guni, Jeser en Sillem.