1. Op een nacht, twee jaar later, droomde de farao dat hij aan de oever van de rivier de Nijl stond.
2. Plotseling zag hij zeven mooie, vette koeien uit de rivier komen, die op de oever begonnen te grazen.
3. Daarna kwamen nog zeven koeien uit de rivier, maar die waren zo mager dat je hun ribben kon tellen.
4. De magere koeien naderden de vette koeien en aten die op! Op dat moment werd de farao wakker.
5. Hij viel al snel weer in slaap en kreeg een tweede droom. Nu zag hij een korenhalm met zeven mooie, dikke aren eraan.
34-36. Laat de farao opzichters aanstellen die gedurende de komende zeven jaar elk jaar een vijfde van de voedsel-opbrengst van heel Egypte opslaan in magazijnen. Zo krijgt u een voedselvoorraad voor de zeven jaren hongersnood die daarop volgen. Dan zal het land niet aan de hongersnood ten gronde gaan.’
40-41. Ik benoem u daarom tot leider van de voedselverzameling. Ik geef u een blanco volmacht in het hele land. U zult alleen aan mij verantwoording schuldig zijn.’