26. De dienaar stond een ogenblik met gebogen hoofd en wierp zich toen neer voor de Here.
27. ‘Dank U, Here God van mijn meester Abraham, voor uw trouw en goedheid en dat U mij rechtstreeks naar de familie van mijn meester hebt geleid.’
28. Het meisje liep vlug naar huis en vertelde alles aan haar moeder.
29-30. Toen haar broer Laban zag dat zij een ring en armbanden om had, haastte hij zich naar de waterput, waar de man nog steeds bij zijn kamelen stond en zei tegen hem:
31. ‘Kom mee naar ons huis, mijn vriend. U staat hier nog te wachten, terwijl wij al een kamer voor u hebben klaargemaakt en een plaats voor uw kamelen hebben ingeruimd!’