2. Op de zevende dag rustte God na afloop van zijn scheppend werk.
3. Hij zegende die zevende dag en maakte hem tot een bijzondere, heilige dag, omdat Hij die dag zijn scheppingswerk besloot.
4. Dit is een samenvatting van het werk dat de Here God verrichtte toen Hij de hemelen en de aarde heeft gemaakt.
5. Er waren nog geen planten of gewassen opgekomen uit de aarde, omdat de Here God het nog niet had laten regenen. Ook was er nog niemand die het land kon bewerken.
6. Er steeg echter een damp uit de aarde op die het land bevochtigde.
7. Toen vormde de Here God het lichaam van de mens uit stof van de aarde en blies hem de levensadem in. Zo werd de mens een levend wezen.
8. De Here God plantte een hof in Eden, in het oosten en bracht de mens die Hij had geschapen daarheen.
9. In de hof plantte Hij prachtige fruitbomen. Midden in de hof plaatste Hij de boom van het leven en de boom van de kennis van goed en kwaad.
19-20. De Here God maakte uit het stof dieren en vogels en bracht ze bij de mens om te zien hoe hij ze zou noemen. De naam die hij koos, zou voor altijd hun naam blijven. Maar geen van deze dieren was geschikt als helper voor Adam.
21. Toen liet de Here God Adam in een diepe slaap vallen, nam een rib uit zijn lichaam en sloot de plaats waaruit Hij de rib had genomen.
22. Uit die rib maakte Hij een vrouw en Hij bracht haar bij de mens.
23. ‘Ja, dit is wat ik nodig had!’ riep Adam uit, ‘zij is echt een deel van mijn lichaam. Ik zal haar mannin noemen, omdat zij is genomen uit de man.’