Genesis 1:4-22 Het Boek (HTB)

4. Het beviel God en Hij maakte een duidelijke scheiding tussen het licht en het donker.

5. Het licht noemde Hij ‘dag’ en het donker ‘nacht’. Het werd avond en het werd weer morgen: de eerste dag.

6. Toen zei God: ‘Laat de watermassa uit elkaar gaan, zodat de wolkenhemel en de zeeën worden gevormd.’

7. Zo maakte God de wolkenhemel, door de watermassa te verdelen tussen hemel en aarde.

8. Het werd avond en het werd weer morgen: de tweede dag.

9. Daarna zei God: ‘Laat het water onder de hemel samenstromen in zeeën en het droge land zichtbaar worden.’ En dat gebeurde.

10. God noemde het droge land ‘aarde’ en het samengestroomde water ‘zeeën’. God zag dat het goed was.

13. Het werd avond en weer morgen: de derde dag.

16. God maakte twee grote lichten, de zon en de maan, die de aarde moesten verlichten. Het grootste licht, de zon, beheerste de dag en het kleinere, de maan, beheerste de nacht. Tegelijkertijd maakte God de sterren.

17. Hij plaatste de lichten aan de hemel om de aarde te verlichten,

18. dag en nacht aan te geven en het donker van het licht te scheiden. God zag dat het goed was.

19. Het werd avond en het werd weer morgen: de vierde dag.

20. Vervolgens zei God: ‘Ik wil dat de zeeën wemelen van vis en ander leven en laat de lucht vol zijn met allerlei soorten vogels.’

21. Zo maakte God de grote zeedieren, allerlei vissen en vogels, elk naar hun eigen aard. En Hij keek er met welgevallen naar

22. en zegende ze. ‘Vermenigvuldig je en bevolk de zeeën,’ zei Hij tegen hen en tegen de vogels zei Hij: ‘Zorg dat jullie aantal groeit, zodat de aarde vol wordt.’

Genesis 1