Genesis 1:1-6 Het Boek (HTB)

1. In het begin maakte God de hemelen en de aarde.

2. De aarde was woest en leeg en over de watermassa lag een diepe duisternis. Maar de Geest van God zweefde boven de watermassa.

3. Toen zei God: ‘Laat er licht zijn.’ En toen was er licht.

4. Het beviel God en Hij maakte een duidelijke scheiding tussen het licht en het donker.

5. Het licht noemde Hij ‘dag’ en het donker ‘nacht’. Het werd avond en het werd weer morgen: de eerste dag.

6. Toen zei God: ‘Laat de watermassa uit elkaar gaan, zodat de wolkenhemel en de zeeën worden gevormd.’

11-12. En God zei: ‘Laten er allerlei gewassen, zaaddragende planten en vruchtbomen met zaad in hun vruchten op aarde groeien. De zaden zullen steeds weer planten en bomen voortbrengen.’ Dat gebeurde en ook nu was het goed, zag God.

14-15. Toen zei God: ‘Ik wil dat er heldere lichten aan de hemel verschijnen om de aarde te verlichten en het verschil tussen dag en nacht aan te geven. Die lichten zullen de vaste tijden regelen en de dagen en jaren aangeven.’ En zo gebeurde het.

Genesis 1