4. Toen u geboren was, bekommerde niemand zich om u. Toen Ik u voor het eerst zag, was uw navelstreng nog niet afgebonden, u was nog niet gewassen, niemand had u ingewreven met zout of aangekleed.
5. Niemand had enige interesse in u, niemand toonde medelijden of maakte zich zorgen. Op de dag dat u werd geboren, liet men u in het veld achter om te sterven, als een ongewenst kind.
8. Later, toen Ik weer voorbijkwam en u terugzag, was u oud genoeg om te trouwen. Ik sloeg mijn mantel om u heen, waardoor Ik mijn wettige huwelijkseed aflegde,’ zegt de Oppermachtige Here. ‘Ik sloot een verbond met u en zo werd u van Mij.
11. Ik gaf u prachtige sieraden, armbanden en kettingen,
12. een ring voor uw neus en twee ringen voor uw oren en een prachtige kroon.