Ezechiël 16:1-12 Het Boek (HTB)

1. Opnieuw kreeg ik een boodschap van de Here:

2. ‘Mensenzoon,’ zei Hij, ‘confronteer Jeruzalem met haar afschuwelijke zonden.

3. Vertel haar dat de Oppermachtige Here zegt: u bent vast nakomelingen van de Kanaänieten. Uw vader moet een Amoriet zijn geweest en uw moeder een Hethitische.

4. Toen u geboren was, bekommerde niemand zich om u. Toen Ik u voor het eerst zag, was uw navelstreng nog niet afgebonden, u was nog niet gewassen, niemand had u ingewreven met zout of aangekleed.

5. Niemand had enige interesse in u, niemand toonde medelijden of maakte zich zorgen. Op de dag dat u werd geboren, liet men u in het veld achter om te sterven, als een ongewenst kind.

8. Later, toen Ik weer voorbijkwam en u terugzag, was u oud genoeg om te trouwen. Ik sloeg mijn mantel om u heen, waardoor Ik mijn wettige huwelijkseed aflegde,’ zegt de Oppermachtige Here. ‘Ik sloot een verbond met u en zo werd u van Mij.

11. Ik gaf u prachtige sieraden, armbanden en kettingen,

12. een ring voor uw neus en twee ringen voor uw oren en een prachtige kroon.

Ezechiël 16