1. Enkele leiders van Israël kwamen mij bezoeken en zij gingen tegenover mij zitten.
2. Toen kreeg ik een boodschap van de Here die ik aan hen moest doorgeven:
3. ‘Mensenzoon, in hun hart aanbidden deze mensen afgoden en ze hebben niets anders voor ogen dan de zonde die hen ten val brengt, moet Ik dan toestaan dat zij Mij iets vragen?