3-4. Leg deze in een mand en breng ze naar de ingang van de tabernakel, samen met de stier en de twee rammen.Daar bij de ingang zullen Aäron en zijn zonen zich wassen.
22. Neem van de tweede ram het vet, de vetstaart en het vet dat de ingewanden bedekt, het aanhangsel van de lever, de beide nieren en het vet dat daar zit, de rechterpoot—want het is een inwijdingsoffer voor Aäron en zijn zonen—
23. één brood, één geoliede broodkoek en één dunne koek uit de mand met ongezuurde broden die u voor de Here had gezet.
24. Leg dit alles in de handen van Aäron en zijn zonen om het voor de Here omhoog te heffen.
25. Neem het hen daarna uit handen en verbrand het op het altaar als een aangenaam ruikend brandoffer voor de Here.
26. Neem dan het borststuk van Aärons inwijdingsram in uw handen en hef het voor de Here omhoog. Daarna mag u het voor uzelf houden.
27. Geef het borststuk en de dij van de inwijdingsram
28. aan Aäron en zijn zonen. De Israëlieten moeten dit deel van hun offers—zowel vredeoffers als dankoffers—afstaan als een gave voor de Here.
29. De heilige kleren van Aäron moeten worden bewaard voor de inwijding van de nakomeling die hem opvolgt.
30. De nakomeling van Aäron die na hem hogepriester wordt, moet deze kleren zeven dagen dragen, voordat hij de Here gaat dienen in de tabernakel en het Heilige.
31. Kook het vlees van de inwijdingsram op een heilige plaats.
32. Daarna moeten Aäron en zijn zonen het vlees en het brood uit de korf bij de ingang van de tabernakel opeten.