Exodus 25:1-9 Het Boek (HTB)

1. De Here zei tegen Mozes:

2. ‘Zeg het volk Israël dat iedere man die in zijn hart de behoefte daartoe voelt, Mij iets mag geven van de volgende zaken:

3-5. goud, zilver, koper, blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen, geitenhaar, roodgeverfde lamsvellen, dassenvellen en acaciahout,

6. olie voor de lampen, specerijen voor de zalfolie en kruiden voor het reukwerk,

7. onyxstenen en stenen voor het priesterkleed en de borsttas.

8. Het volk moet een heiligdom voor Mij maken, zodat Ik onder mijn volk kan wonen.

9. Het moet een grote tent worden, een tabernakel. Ik zal u een voorbeeld laten zien en nauwkeurig omschrijven hoe Ik het gemaakt wil hebben.

13-14. Maak van acaciahout draagstokken en overtrek die ook met goud. Die draagstokken moeten door de gouden ringen worden gestoken om de ark te kunnen dragen.

26-27. Maak vier gouden ringen en bevestig deze aan de bovenkant van de poten van de tafel. Die ringen zijn voor de stokken, waarmee de tafel moet worden gedragen.

32-33. Vanuit de schacht moeten aan elke zijde drie armen uitsteken, versierd met amandelbloesems.

34-35. De schacht zelf moet worden versierd met vier amandelbloesems, een tussen elk paar armen en bovendien een bloesem boven de bovenste armen en onder de onderste armen.

Exodus 25