21. Bij de kuil gekomen, riep hij met verdrietige stem: ‘Daniël, dienaar van de levende God, heeft uw God die u zo trouw dient, u kunnen bevrijden van de leeuwen?’
22. Toen hoorde hij een stem! ‘Majesteit, ik wens u een lang leven toe!’ Het was Daniël!
23. ‘Mijn God heeft zijn engel gestuurd,’ zei Daniël, ‘om de muil van de leeuwen dicht te houden, zodat zij mij niet zouden verscheuren. Want in Gods ogen ben ik onschuldig en ook tegen u heb ik niets misdaan.’
24. De koning was geweldig blij en beval Daniël uit de kuil omhoog te trekken. Hij bleek totaal ongedeerd te zijn, dankzij zijn vertrouwen op God.