3. Abigaïl was de moeder van zijn tweede zoon, Kileab. De derde zoon was Absalom van zijn vrouw Maächa, de dochter van koning Talmai van Gesur.
4. Haggith bracht de vierde zoon, Adonia, ter wereld en daarna baarde Abital de vijfde zoon Sefatja.
5. Jithream was de zesde en zijn moeder heette Egla.
6. Terwijl de oorlog voortduurde, werd Abner steeds invloedrijker onder de volgelingen van Saul.
7. Hij misbruikte zijn positie om met Rizpa, een van Sauls bijvrouwen, te slapen. Toen Isboseth hem hiervoor ter verantwoording riep,
8. was Abner woedend. ‘Ben ik soms een Judese hond, dat ik zo word behandeld?’ schreeuwde hij. ‘Is dit mijn beloning na alles wat ik voor uw vader en u heb gedaan, door u niet aan David te verraden: mij lastigvallen over de één of andere vrouw?
24-25. spoedde hij zich naar de koning en vroeg hem boos: ‘Wat hebt u nu gedaan? Waarom hebt u Abner zomaar weg laten gaan? U weet heel goed dat hij hier kwam spioneren.’
26. Joab stuurde daarop boodschappers achter Abner aan om hem te zeggen dat hij moest terugkomen. Zij haalden hem in bij de bron Sira en hij ging met hen mee terug. David wist hier echter niets van.
27. Toen Abner bij Hebron aankwam, nam Joab hem bij de stadspoort terzijde alsof hij hem onder vier ogen wilde spreken. Hij stak hem echter in zijn buik en doodde hem uit wraak voor de dood van zijn broer Asaël.
28. Toen David dit hoorde, verklaarde hij: ‘Ik zweer bij de Here dat ik en mijn koninkrijk onschuldig zijn aan deze misdaad tegen Abner.
29. Joab en zijn familie zijn de schuldigen. Laat er in Joabs familie altijd iemand zijn die een geslachtsziekte of de schurft heeft, iemand die met krukken loopt, een gewelddadige dood sterft of honger lijdt.’
30. Zo doodden Joab en zijn broer Abisaï Abner om wraak te nemen voor de dood van hun broer Asaël in de slag bij Gibeon.
31. David zei tegen Joab en allen die bij hem waren: ‘Scheur uw kleren en kleedt u in zakken, we moeten rouwen om Abner.’ En koning David liep achter de baar naar de begraafplaats.
32. Zij begroeven Abner in Hebron. De koning en alle aanwezigen huilden toen zij bij het graf stonden.
33-34. ‘Als een goddeloze kwam Abner aan zijn einde,’ klaagde de koning. ‘Uw handen waren niet vastgebonden, uw voeten waren niet geboeid. U werd vermoord als slachtoffer van een gemene samenzwering.’ En opnieuw huilden alle aanwezigen om hem.
35-36. De hele dag van de begrafenis at David niets en iedereen smeekte hem toch iets te eten. Maar David zwoer dat hij niets zou eten tot de zon was ondergegaan. Deze houding van de koning sprak zijn onderdanen erg aan, zij hadden bewondering voor alles wat hij deed!
37. Zo werd het voor het hele volk, zowel Israël als Juda, duidelijk dat David op geen enkele manier verantwoordelijk was voor Abners dood.