2 Samuël 15:25-26-37 Het Boek (HTB)

3. Absalom zei dan: ‘Ik merk gewoon dat u in deze zaak het recht aan uw kant hebt. Het is jammer dat de koning niemand heeft die hem kan helpen bij het beoordelen van dit soort zaken.

4. Ik wilde dat ik rechter was, dan zou ik iedereen die met een zaak bij mij kwam, zijn recht geven!’

5. Als iemand voor hem wilde buigen, liet hij dat niet toe, maar trok hem overeind en begroette hem vriendschappelijk.

6. Zo wist Absalom de harten van vele Israëlieten te winnen.

9. De koning zag geen reden dat verzoek te weigeren. Zo reisde Absalom naar Hebron.

25-26. Op aanwijzing van David nam Zadok de ark daarna weer mee terug naar de stad. ‘Als de Here genadig voor mij is,’ had David gezegd, ‘dan zal Hij mij laten terugkomen om de ark in de tent weer te zien. Maar als Hij genoeg van mij heeft, welnu, laat Hij dan doen wat Hij denkt dat het beste is.’

27. Daarna zei de koning tegen Zadok: ‘U vervult de rol van profeet. Ga stilletjes terug naar de stad met uw zoon Ahimaäz en Abjathars zoon Jonathan.

28. Ik zal bij de doorwaadbare plaats in de Jordaan halthouden en daar op een boodschap van u wachten. Laat mij weten wat in Jeruzalem gebeurt, voordat ik de woestijn intrek.’

29. Daarop droegen Zadok en Abjathar de ark van God terug naar de stad en bleven daar.

30. Huilend volgde David de weg die omhoog voerde naar de Olijfberg. Zijn hoofd was bedekt en hij liep op blote voeten als teken van rouw. Ook de mensen die bij hem waren, bedekten hun hoofden en huilden terwijl zij de berg beklommen.

31. Toen iemand David vertelde dat zijn raadsman Achitofel de kant van Absalom had gekozen, bad David: ‘Och Here, zorgt U er alstublieft voor dat Achitofel Absalom slechte raad geeft!’

32. Toen zij op de Olijfberg de plaats bereikten waar de mensen gewoonlijk God aanbaden, trof David daar de Arkiet Husai aan. Zijn kleren waren gescheurd en hij had aarde op zijn hoofd.

33-34. Maar David zei tegen hem: ‘Als u met mij meegaat, zult u ons alleen maar tot last zijn, ga terug naar Jeruzalem en zeg tegen Absalom: “Ik zal uw dienaar zijn, net zoals ik dat van uw vader was.” Op die manier kunt u de adviezen van Achitofel doorkruisen en tenietdoen.

35-36. De priesters Zadok en Abjathar zijn daar ook. Geef hun alles door wat in het paleis wordt verteld. Hun zonen Ahimaäz en Jonathan kunnen mij dan opzoeken en doorgeven wat er allemaal gebeurt.’

37. Zo ging Davids vriend Husai terug naar Jeruzalem en arriveerde daar tegelijk met Absalom.

2 Samuël 15