6. hij moet de arme man vier lammeren terugbetalen voor het lam dat hij stal en omdat hij geen medelijden toonde.’
7. Toen zei Nathan scherp tegen David: ‘U bent die rijke man! De Here, de God van Israël zegt: “Ik maakte u koning over Israël en redde u uit de handen van Saul.
8. Ik gaf u zijn paleis en zijn vrouwen en de koninkrijken Juda en Israël. En als dat nog niet genoeg was geweest, had Ik u wel nog veel meer gegeven.
9. Waarom hebt u de wetten van God dan veracht en deze vreselijke misdaad begaan? Want u hebt Uria vermoord en zijn vrouw gestolen.