1. Na afloop van het feest begon een grote actie tegen de afgodenverering. Alle mensen die in Jeruzalem de viering hadden bijgewoond, trokken naar de steden van Juda, Benjamin, Efraïm en Manasse en verwoestten daar de afgodsbeelden, de gewijde stenen, de schandelijke tempels en altaren die met de afgodenverering te maken hadden. Alles werd kort en klein geslagen. Daarna keerden de leden van de noordelijke stammen terug naar hun woonplaatsen.
10. En de hogepriester Azarja, afkomstig uit de familie van Zadok, antwoordde: ‘Dit zijn de tienden. Wij eten al wekenlang van deze voedselvoorraden en dit is allemaal nog over. De Here heeft zijn volk echt gezegend.’
11. Hizkia gaf daarop opdracht voorraadkamers in te richten in de tempel.
12-13. Alle geschonken voorraden werden het huis van de Here binnengebracht. De Leviet Chonanja kreeg er het toezicht over en werd daarbij geholpen door zijn broer Simi. De andere medewerkers waren Jehiël, Azazja, Nachat, Asahel, Jerimoth, Jozabad, Eliël, Jismachja, Mahath en Benaja. Deze maatregelen werden getroffen door koning Hizkia en de hogepriester Azarja.
14-15. Koré, de zoon van de Leviet Jimna, die wachter was bij de Oostpoort, zorgde voor de verdeling van de vrijwillige gaven en geschenken onder de priesters. Zijn trouwe helpers waren Eden, Minjamin, Jesua, Semaja, Amarja en Sechanja. Zij verdeelden de gaven onder de priesterfamilies in hun woonplaatsen en maakten daarbij geen onderscheid tussen jong of oud.