3-5. ‘Maar natuurlijk,’ antwoordde koning Josafat. ‘Ik zal u op alle mogelijke manieren helpen. Mijn troepen staan tot uw beschikking. Maar laten wij dit van tevoren wel met de Here overleggen.’ Koning Achab ontbood zijn vierhonderd profeten en vroeg hun: ‘Moeten wij Ramot in Gilead de oorlog verklaren of niet?’ En zij antwoordden: ‘Dat moet u beslist doen, want God zal u een grote overwinning geven.’
25. ‘Arresteer deze man en breng hem naar stadsbestuurder Amon en mijn zoon Joas,’ beval de koning van Israël.
26. ‘Zeg hun: “De koning beveelt dat deze man in de gevangenis moet worden gegooid en alleen brood en water krijgt tot ik weer veilig ben teruggekeerd uit de oorlog.” ’
27. Waarop Micha zei: ‘Als u veilig terugkeert, heeft de Here niet door mij gesproken!’ Zich omdraaiend naar de mensen die om hem heen stonden, zei hij: ‘Onthoud goed wat ik heb gezegd.’
28. Enige tijd later gaven de koningen van Israël en Juda hun legers opdracht op te trekken naar Ramot in Gilead.
29. De koning van Israël zei tegen Josafat: ‘Ik zal me vermommen, zodat niemand me herkent, maar u kunt het beste uw koninklijke gewaad aanhouden.’ En zo gebeurde het.
30. De koning van Syrië had de aanvoerders van zijn strijdwagens intussen opdracht gegeven uitsluitend tegen de koning van Israël te vechten.