19. Ja, je hebt vandaag laten zien dat je goed voor mij bent, want toen de Here mij aan je uitleverde, heb je mij niet gedood.
20. Wie ter wereld had in zo'n situatie zijn vijand zomaar laten gaan? Moge de Here jou rijk belonen voor de goedheid waarmee je mij vandaag hebt behandeld.
21. Ik besef nu ook dat jij vast en zeker koning van Israël zult worden en Israël standvastig zult regeren.
22. Zweer mij bij de Here dat je mijn familie dan niet zult doden en mijn lijn van nakomelingen niet zult vernietigen!’
23. David zwoer dit, waarna Saul terugkeerde naar huis. David en zijn mannen gingen terug naar hun bergvesting.