3. ‘Natuurlijk weet jij er niets vanaf!’ zei David opgewonden. ‘Je vader weet heel goed dat wij vrienden zijn en daarom heeft hij bij zichzelf gezegd: “Ik zal Jonathan maar niets vertellen, het zou hem alleen maar verdriet doen”. Maar in werkelijkheid hangt mijn leven aan een zijden draad! Ik zweer het bij de Here en bij jouw eigen ziel!’
4. ‘Wat kan ik voor je doen,’ vroeg Jonathan.
5. David antwoordde: ‘Morgen begint het feest van de nieuwe maan. Tot nu toe was ik altijd bij je vader wanneer dit feest werd gevierd, maar morgen zal ik me verbergen in het veld en daar blijven tot de avond van de derde dag.
6. Als je vader vraagt waar ik ben, zeg hem dan dat ik je heb gevraagd om naar Bethlehem te mogen gaan, waar mijn familie het jaarlijkse offerfeest viert.
7. Als hij daar positief op reageert, weet ik dat alles in orde is. Maar als hij kwaad wordt, weet ik dat hij nog steeds van plan is mij te doden.
8. Doe dit voor mij als een gezworen broeder in de Here. Dood mij anders zelf als ik tegen je vader heb gezondigd. Maar verraad mij niet aan hem!’
9. ‘Natuurlijk niet,’ reageerde Jonathan verontwaardigd. ‘Ik zou het je toch wel vertellen als ik zeker wist dat mijn vader van plan was je te doden?’
28-29. ‘Hij vroeg mij of hij naar Bethlehem mocht om het offerfeest van zijn familie bij te wonen,’ antwoordde Jonathan. ‘Zijn broer wilde graag dat hij erbij was en daarom heb ik hem toestemming gegeven.’
30. Saul barstte bijna van woede. ‘Ellendeling!’ schreeuwde hij hem toe. ‘Denk je dat ik niet weet dat jij die zoon van Isaï in jouw plaats koning wilt laten worden tot schande van jezelf en je moeder?
31. Zolang die knaap leeft, zul jij nooit koning worden. Vooruit, ga hem halen, dan vermoord ik hem!’
32. ‘Maar wat heeft hij dan gedaan?’ vroeg Jonathan gespannen. ‘Waarom wilt u hem vermoorden?’
33. Toen gooide Saul zijn speer naar Jonathan met de bedoeling hem te doden, Jonathan begreep nu dat het Saul ernst was toen hij zei dat David moest sterven.
34. Buiten zichzelf van woede verliet Jonathan de tafel. Hij weigerde die hele dag te eten, want hij was diep gegriefd door zijn vaders schandelijke gedrag tegenover David.
35. De volgende morgen ging Jonathan, zoals afgesproken, het veld in en nam een kleine jongen mee om zijn pijlen te verzamelen.
36. ‘Begin maar vast te lopen,’ zei hij tegen de jongen, ‘dan kun je meteen de pijlen pakken wanneer ik ze heb afgeschoten.’ De jongen rende weg en Jonathan schoot een pijl over hem heen.
37. Toen de jongen vlakbij de pijl was, riep Jonathan hem toe: ‘De pijl ligt nog verder van je af.
38. Vooruit, rennen! Sta daar niet te kijken.’ De jongen vond de pijl en rende terug naar zijn meester.
39. Hij begreep natuurlijk niet wat Jonathan bedoelde, alleen David en Jonathan wisten dat.
40. Toen gaf Jonathan zijn boog en pijlen aan de jongen en gaf hem opdracht de spullen terug te brengen naar de stad.
41. Zodra hij weg was, kwam David uit zijn schuilplaats aan de zuidelijke rand van het veld. Hij liet zich met zijn gezicht op de grond vallen en boog zich driemaal voor Jonathan neer. Zij omarmden elkaar en konden hun tranen niet bedwingen.
42. Ten slotte zei Jonathan tegen David: ‘Vooruit, ga nu maar op weg en laten we de moed niet verliezen, want wij hebben elkaar en onze kinderen in Gods handen gelegd.’
43. Daarna gingen zij uit elkaar, Jonathan terug naar de stad en David in de tegenovergestelde richting.