1 Samuël 17:50-51-58 Het Boek (HTB)

6. koperen beenkappen. Ook had hij een koperen speer van enige centimeters dik bij zich.

7. De speerpunt was van ijzer en woog meer dan zes kilo. Voor hem uit liep zijn wapenknecht met een reusachtig schild.

8. Hij bleef staan en schreeuwde naar de Israëlieten: ‘Zouden jullie wel optrekken en vechten? Ik vertegenwoordig de Filistijnen, kiezen jullie uit de mannen van Saul ook een vertegenwoordiger, dan zullen wij dit in een man-tegen-man gevecht uitvechten!

9. Als jullie man erin slaagt mij te doden, zullen wij jullie slaven worden! Maar als ik hem dood, moeten jullie onze slaven worden!

50-51. Zo versloeg David de Filistijnse reus met een slinger en een kiezelsteen. Omdat hij geen zwaard had, rende hij naar Goliath, doodde hem met zijn eigen zwaard en hakte zijn hoofd af. Toen de Filistijnen zagen dat hun beste kampvechter dood was, draaiden zij zich om en sloegen op de vlucht.

52. Uit het Israëlitische kamp klonk een luide triomfkreet en iedereen zette de achtervolging in op de vluchtende Filistijnen, tot aan Gath en de poorten van Ekron. De lichamen van de gewonde en gedode Filistijnen lagen overal langs de weg naar Saäraïm.

53. Daarna keerde het Israëlitische leger terug en plunderde het Filistijnse kamp.

54. Later bracht David Goliaths hoofd naar Jeruzalem, maar diens wapens bewaarde hij in zijn tent.

55. Terwijl Saul toekeek hoe David op Goliath afging, had hij zijn opperbevelhebber Abner gevraagd: ‘Abner, uit wat voor familie komt deze jongeman?’ ‘Ik zou het werkelijk niet weten,’ moest Abner toegeven.

56. Koning Saul zei: ‘Ik wil weten wie de vader van deze jongen is.’

57. Nadat David Goliath had gedood, bracht Abner hem naar Saul. David had het hoofd van de Filistijn nog in zijn handen.

58. ‘Vertel mij eens iets over je vader, mijn jongen,’ zei Saul. David antwoordde: ‘Ik ben de zoon van uw knecht Isaï en wij wonen in Bethlehem.’

1 Samuël 17