3. Elk jaar reisde Elkana met zijn gezin naar de tabernakel in Silo om de Here te aanbidden en offers te brengen. De dienstdoende priesters daar waren Hofni en Pinechas, de zonen van Eli.
4. Op de dag dat hij zijn offer bracht, gaf Elkana daarvan enkele delen aan Peninna en haar kinderen.
5. Maar Hanna gaf hij tweemaal zoveel, omdat hij erg veel van haar hield, ondanks haar kinderloosheid.
6. Peninna maakte Hanna het leven nog moeilijker door haar voortdurend te pesten met haar onvruchtbaarheid.
7. Zo ging het elk jaar wanneer Elkana op reis ging. Telkens lachte Peninna haar uit en plaagde haar onderweg. Dat maakte Hanna dan zo overstuur dat zij begon te huilen en geen hap door haar keel kon krijgen.
8. ‘Wat is er toch, Hanna?’ vroeg Elkana dan. ‘Waarom eet je niets en heb je zo'n verdriet? Ben ik je dan niet meer waard dan tien zonen?’
9. Nadat zij hadden gegeten, stond Hanna op en ging naar de tabernakel. De priester Eli zat op een bankje bij de ingang.
21-22. Het volgende jaar ging Elkana alleen met Peninna en haar kinderen naar de tabernakel in Silo. Hanna bleef thuis en zei tegen Elkana: ‘Als de baby geen borstvoeding meer nodig heeft, neem ik hem mee naar de tabernakel. Dan zal hij voor de Here verschijnen en daar voorgoed blijven.’
23. ‘Doe maar wat jij goed vindt,’ zei Elkana. ‘Moge de wil van de Here worden gedaan.’ Zij bleef dus thuis tot het kind geen borstvoeding meer nodig had.
24. Toen nam zij de jongen—ondanks het feit dat hij nog erg klein was—mee naar de tabernakel van de Here in Silo. Als offer nam zij een driejarige stier, ruim twintig liter meel en wat wijn mee.
25. Nadat zij de stier had geofferd, ging zij met het kind naar Eli.
26. ‘Herinnert u zich mij nog?’ vroeg Hanna hem. ‘Ik ben de vrouw die hier destijds stond te bidden tot de Here!
27. Om dit kind heb ik toen gebeden en de Here heeft mijn gebed verhoord.
28. Daarom geef ik hem nu voor zijn hele leven aan de Here.’ En ze liet het kind daar achter voor de Here.