7. De commandant van het vierde regiment was Asaël, de broer van Joab. Zijn zoon Zebadja nam later het commando van hem over. Hij en zijn vierentwintigduizend mannen deden actieve dienst in de vierde maand van het jaar.
8. De commandant van het vijfde regiment was Samhuth uit Jizrah. Zijn vierentwintigduizend manschappen waren in de vijfde maand in actieve dienst.
9. Ira, de zoon van Ikkes uit Tekoa, was commandant van het zesde regiment. De zesde maand van het jaar kwamen hij en zijn mannen in actieve dienst.
10. De commandant van het zevende regiment was de Peloniet Helez uit het geslacht van Efraïm. Hij en zijn vierentwintigduizend mannen kwamen op in de zevende maand van het jaar.
11. Aan het hoofd van het achtste regiment stond Sibbechai. Hij hoorde bij de familie der Hussathieten, die deel uitmaakte van de familie van Zerach. Zijn vierentwintigduizend mannen kwamen in de achtste maand van het jaar op.
12. De commandant van het negende regiment was Abiëzer, lid van de Anathothieten uit de stam van Benjamin. Onder zijn commando kwamen in de negende maand van het jaar vierentwintigduizend mannen in actieve dienst.
13. De commandant van het tiende regiment was Maharai, de Netofathiet uit de familie van Zerach en de tiende maand van het jaar was de maand waarin hij en zijn vierentwintigduizend mannen in actieve dienst kwamen.
14. De commandant van het elfde regiment was de Pirathoniet Benaja uit het geslacht van Efraïm. Hij en zijn vierentwintigduizend mannen kwamen in de elfde maand van het jaar op.
15. Commandant van het twaalfde regiment was de Netofathiet Heldai, een nakomeling van Othniël, die in de twaalfde maand van het jaar met zijn vierentwintigduizend manschappen in actieve dienst kwam.
23. Toen David zijn volkstelling hield, rekende hij de mannen van twintig jaar en jonger niet mee, want de Here had beloofd dat zijn volk zo talrijk zou worden als de sterren aan de hemel.
24. Joab begon met de volkstelling, maar voerde hem niet helemaal uit omdat de Here in toorn tegen Israël uitbarstte. De uiteindelijke tellingen werden nooit opgenomen in de geschiedschrijving van koning David.
25. Azmaveth, de zoon van Adiël, had de financiële verantwoordelijkheid voor de kostbaarheden in de schatkamers van het paleis en Jonathan, de zoon van Uzzia, ging over de voorraden op het platteland en die in de steden, dorpen en forten van Israël.
26. Ezri, de zoon van Kelub, had de leiding over het werk op de koninklijke landerijen.