1-2. Ook de priesters, de nakomelingen van Aäron, waren onderverdeeld in twee groepen, die de namen droegen van de zonen van Aäron: Eleazar en Itamar. Nadab en Abihu waren ook zonen van Aäron, maar zij stierven eerder dan hun vader en hadden geen kinderen, zo bleven alleen Eleazar en Itamar over voor de bediening van het priesterambt.
19. Elke groep voerde zijn eigen taken in de tempel uit, zoals God die aan hun voorvader Aäron had opgedragen.
20. Dit waren de andere nakomelingen van Levi: Amram, zijn nakomeling Subaël en diens telg Jehdeja,
21. de groep van Rehabja, onder leiding van zijn oudste zoon Jissia,
22. de groep van Jizha, bestaande uit Selomoth en zijn nakomeling Jahath.
23. De groep van Hebron, bestaande uit Jeria, Hebrons oudste zoon, Amarja, zijn tweede zoon, Jahaziël, zijn derde zoon, en Jekameam, de vierde zoon.
24-25. De groep van Uzziël stond onder leiding van zijn zoon Micha. Van de groep van Micha had zijn zoon Samir de leiding. De leiding van de groep van Micha's broer Jissia was in handen van diens zoon Zecharja.
26-27. De groep van Merari stond onder leiding van zijn zonen Machli en Musi. De groep van Jaäzia, ook een zoon van Merari, bestond uit Beno, Soham, Zakkur en Hibri.