10. Na de twintig jaar die Salomo nodig had voor de bouw van de tempel en zijn paleis,
13. ‘Wat voor betaling is dit, mijn broeder?’ vroeg hij. ‘Deze steden zijn onbruikbaar!’ (Daarom worden deze steden nog steeds ‘Kabul’, dat is ‘onbruikbaar’, genoemd.)
14. Hirams reactie was niet helemaal onbegrijpelijk, want hij had Salomo zesendertighonderd kilo goud geleverd.
15. Salomo had gebruikgemaakt van zijn recht van herendienst om de tempel, zijn paleis, de burcht Millo, de muur van Jeruzalem en de steden Hazor, Megiddo en Gezer te bouwen.
16. Gezer was de stad die de farao van Egypte had ingenomen en platgebrand. De Kanaänieten die deze stad bewoonden, had hij uitgeroeid. Later had hij de stad als bruidsschat aan zijn dochter gegeven, zij was een van Salomo's vrouwen.
19. Tevens bouwde hij steden waarin zijn voedselvoorraden, strijdwagens, zijn ruiters en wagenmenners konden verblijven en nog enige andere steden. Deze werden gebouwd in de buurt van Jeruzalem, op de Libanon en overal door het land.
22. Salomo wees geen Israëlieten aan voor dit werk, hoewel zij bij hem wel dienst deden als soldaten, ambtenaren, legerofficieren, wagencommandanten en ruiters.
23. De werktroepen werden geleid door vijfhonderdvijftig Israëlitische mannen.
24. Koning Salomo liet de dochter van de farao van de Stad van David—het oude deel van Jeruzalem—verhuizen naar de nieuwe verblijven die hij voor haar had gebouwd in het paleis. Daarna bouwde hij de burcht Millo.
25. Nadat de tempel klaar was, bracht Salomo driemaal per jaar brandoffers en vredeoffers op het door hem gebouwde altaar. Ook brandde hij daar reukwerk.
26. Koning Salomo had een scheepswerf in Esjon-Geber, dichtbij Elat aan de Rode Zee, in het land Edom. Daar bouwde hij een echte vloot op.