1. Nadat Salomo klaar was met de bouw van de tempel, het paleis en alle andere gebouwen die hij altijd al zo graag wilde bouwen,
10. Na de twintig jaar die Salomo nodig had voor de bouw van de tempel en zijn paleis,
11-12. gaf hij twintig steden in het gebied Galilea aan koning Hiram van Tyrus als betaling voor al het cederhout en cipressenhout en het goud dat hij had geleverd voor de bouw van de tempel en het paleis. Hiram kwam vanuit Tyrus de steden bekijken, maar toen bleek dat hij daar helemaal niet zo blij mee was.
13. ‘Wat voor betaling is dit, mijn broeder?’ vroeg hij. ‘Deze steden zijn onbruikbaar!’ (Daarom worden deze steden nog steeds ‘Kabul’, dat is ‘onbruikbaar’, genoemd.)
14. Hirams reactie was niet helemaal onbegrijpelijk, want hij had Salomo zesendertighonderd kilo goud geleverd.
15. Salomo had gebruikgemaakt van zijn recht van herendienst om de tempel, zijn paleis, de burcht Millo, de muur van Jeruzalem en de steden Hazor, Megiddo en Gezer te bouwen.
16. Gezer was de stad die de farao van Egypte had ingenomen en platgebrand. De Kanaänieten die deze stad bewoonden, had hij uitgeroeid. Later had hij de stad als bruidsschat aan zijn dochter gegeven, zij was een van Salomo's vrouwen.
17-18. Nu herbouwde Salomo dus Gezer, tegelijk met Laag-Bet-Horon, Baälath en Tamar, een stad in de woestijn.