10. Terwijl de priesters terugkeerden uit het binnenste heiligdom, vulde een heldere wolk de tempel
11. en daardoor konden de priesters niet meer de tempel in om er hun diensten te verrichten. De heerlijkheid en glorie van de Here vulde het hele gebouw.
12. Toen riep koning Salomo de Here aan met de volgende woorden: ‘De Here heeft gezegd dat Hij in de dichte wolk zou wonen.
13. Maar, Here, ik heb op aarde een prachtig huis voor U gebouwd. Een plaats waar U voor altijd kunt verblijven.’
14. De koning draaide zich om naar de mensen die om hem heen stonden en zegende hen.
15. ‘Gezegend zij de Here, de God van Israël,’ zei hij, ‘die vandaag heeft gedaan wat Hij mijn vader David had beloofd.
16. Want Hij zei tegen hem: “Toen Ik mijn volk uit Egypte haalde, wees Ik geen plaats aan voor mijn tempel, maar Ik wees wel een man aan als leider van mijn volk.”
17. Die man was mijn vader David. Hij had altijd al de wens een tempel te bouwen voor de Here, de God van Israël.
18. Maar de Here zei tegen mijn vader David: “U hebt er goed aan gedaan dat u van plan was een tempel te bouwen voor mijn naam.
19. Toch mag u die tempel niet bouwen, maar uw zoon zal dat doen.”
20. Nu is de Here zijn belofte nagekomen, ik ben mijn vader opgevolgd als koning van Israël en nu is deze tempel gebouwd voor de Here, de God van Israël.
21. En in die tempel heb ik een plaats bestemd voor de ark waarin het verbond rust dat de Here met onze voorouders sloot, toen Hij hen uit het land Egypte bevrijdde.’
22. Terwijl de mensen toekeken, ging Salomo voor het altaar van de Here staan, spreidde zijn handen uit naar de hemel en zei: