22. De dagelijkse hoeveelheden voedsel die nodig waren voor het paleis bedroegen: vijfenzeventighonderd liter fijn meel, vijftienduizend liter gewoon meel,
23. tien gemeste runderen, twintig stuks vee uit de weide, honderd schapen en ook nog herten, gazellen, damherten en gemeste ganzen.
24. Zijn grondgebied strekte zich uit over alle koninkrijken ten westen van de Eufraat, van Tifsah tot Gaza. En in dat hele gebied heerste vrede.
25. Gedurende het leven van Salomo heersten vrede en veiligheid in Israël en Juda en iedereen genoot van de opbrengsten van het land.
26. Salomo bezat veertigduizend tuigpaarden en had twaalfduizend wagenmenners in dienst.
27. Elke maand zorgden de belasting ambtenaren stipt voor voedsel voor koning Salomo en zijn gasten
28. en voor het gerst en stro dat in de koninklijke stallen nodig was.
29. God gaf Salomo grote wijsheid en veel begrip. Bovendien was hij een man met een brede belangstelling.