1. In Betlehem woonde een rijke man die familie was van Naomi's man Elimelech. Hij heette Boaz.
2. Ruth zei tegen Naomi: "Laat mij naar een akker gaan om graan te zoeken. Er is vast wel iemand die het goed vindt dat ik de halmen opraap die bij het oogsten op de grond zijn gevallen." Naomi antwoordde: "Dat is goed."