20. U wil niets met hen te maken hebben.Als U ingrijpt, verdwijnen zij,zoals een droom verdwijnt op het moment dat je wakker wordt.
21. Toen ik er boos en bitter over was,[ dat het zo goed met hen gaat, ]
22. was ik een grote dwaas.Ik was als een dier zonder verstand.
23. Want ik mag altijd dicht bij U zijn.U houdt mijn hand vast.
24. Zo leidt U mij en geeft U mij raad.Later zult U mij eervol ontvangen.