32. Hij veranderde de regen in hagel.Hij liet in het hele land de bliksem inslaan.
33. Hij vernielde wijnstruiken en vijgenbomen.Hij brak de bomen in hun hele gebied.
34. Hij liet sprinkhanen komen,ontelbare aantallen kaalvreters.
35. Ze vraten alle groene planten in het land op.Ze verslonden de oogst van hun akkers.
36. Hij doodde alle oudste zonenen alle eerstgeboren dieren in het land.
37. Toen nam Hij het hele volk Israël mee.Hij zorgde ervoor dat ze zilver en goud meekregen.En niemand van hen was te zwak voor de tocht.
38. De Egyptenaren waren blij dat ze vertrokken,want ze waren bang voor hen geworden.
39. Hij bedekte hen met een wolk.'s Nachts gaf Hij hen licht met een vuur.