3. De zalen van uw paleis staan op het water boven de aarde.De wolken zijn uw strijdwagens.U wandelt op de vleugels van de wind.
4. Uw engelen zijn als de wind,uw [ hemelse ] dienaren zijn als vuurvlammen.
5. U heeft de aarde stevig vastgezet,zodat ze nooit meer wankelt.
6. In het begin was de aarde bedekt met water.Het kwam tot boven de bergen.
7. Maar toen U het bestrafte, vluchtte het water.Het vluchtte voor uw donderende stem.