61. Tenslotte kwamen er twee mannen die ook iets zeiden wat niet helemaal waar was: "Hij heeft gezegd dat Hij de tempel van God kan afbreken en in drie dagen weer opbouwen."
62. Toen stond de hogepriester op en vroeg: "Waarom antwoord Je niets op deze beschuldiging?"
63. Maar Jezus zweeg. De hogepriester zei tegen Hem: "Ik beveel Je bij de levende God dat Je moet zeggen of Je de Messias bent, de Zoon van God."
64. Jezus zei tegen hem: "U zegt het zelf. Maar Ik zeg u, vanaf dit moment zult u de Mensenzoon zien zitten naast Degene die de macht heeft en u zult Hem zien komen op de wolken."
65. Toen riep de hogepriester uit: "Hij heeft God beledigd! We hebben verder geen beschuldigingen meer nodig! Jullie hebben zelf gehoord dat Hij God heeft beledigd! Wat vinden jullie?"
66. Ze antwoordden: "Hij verdient de doodstraf!"
67. Ze spuugden Hem in zijn gezicht en stompten Hem.
68. Anderen sloegen Hem in zijn gezicht en zeiden: "Profeteer eens, Messias: wie heeft Je geslagen?"
69. Petrus zat buiten op de binnenplaats. Er kwam een slavin naar hem toe. Ze zei: "Jij was ook bij Jezus, de Galileër."
70. Maar hij antwoordde: "Ik weet niet waar je het over hebt." Iedereen hoorde hem dat zeggen.