3. En als iemand tegen jullie zegt: 'Wat doen jullie daar?' dan moeten jullie zeggen: 'De Heer heeft het dier nodig. Hij stuurt het zo snel mogelijk terug.' "
4. Ze gingen naar het dorp en zagen langs de weg een jonge ezel vastgebonden staan bij een deur. Ze maakten het dier los.
5. Een paar mensen die daar stonden, zeiden: "Waarom maken jullie dat ezeltje los?"
6. Ze antwoordden zoals Jezus tegen hen had gezegd. Toen lieten ze hen hun gang gaan.