5. Want de Israëlieten mogen hun vlees-offers voortaan niet zomaar ergens offeren. Ze moeten ze altijd naar Mij brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting. Daar moet de priester ze als dank-offers aan Mij offeren.
6. De priester moet het bloed rondom tegen de zijkanten van mijn altaar werpen dat bij de ingang van de tent van ontmoeting staat. Het vet moet hij verbranden. Als de mensen het zó doen, ben Ik blij met hun offers.
7. Ze mogen niet langer offers brengen aan de geesten. Want dan zijn ze ontrouw aan Mij. Dit is een eeuwige wet voor hen en voor al hun families ná hen.
8. Je moet dus tegen hen zeggen: 'Niemand van het volk Israël of van de vreemdelingen die bij jullie wonen, mag zo maar ergens een brand-offer of een vlees-offer brengen.
9. Hij moet het bij de ingang van de tent van ontmoeting aan de Heer offeren. Als hij dat niet doet, moet hij worden gedood.' "
10. [ De Heer zei tegen Mozes: ] "Als iemand van het volk Israël of van de vreemdelingen die bij hen wonen, vlees eet waar het bloed nog in zit, zal Ik zijn vijand zijn. Hij moet gedood worden.
11. Want in het bloed zit het leven van het dier. Daarom heb Ik bepaald dat jullie met het bloed op het altaar vergeving over jullie leven kunnen krijgen. Want het bloed brengt vergeving over jullie leven.
12. Daarom heb Ik gezegd dat niemand van het volk Israël of van de vreemdelingen die bij jullie wonen, vlees mag eten waar het bloed nog in zit.
13. Als iemand van de Israëlieten of van vreemdelingen die bij jullie wonen, een wild dier of een vogel heeft gevangen die gegeten mag worden, moet hij het bloed uit het dier laten weglopen en bedekken met aarde.