28. Ze scholden hem uit en zeiden: "Je bent zelf een leerling van Hem, maar wíj zijn leerlingen van Mozes.
29. We weten dat God tegen Mozes heeft gesproken. Maar we weten helemaal niet waar déze Man vandaan komt [ en wie Hem heeft gestuurd ]."
30. De man antwoordde: "Dat is toch vreemd dat jullie niet weten waar Hij vandaan komt [ en wie Hem heeft gestuurd ]. Hij heeft mijn ogen genezen!
31. We weten dat God niet luistert naar slechte mensen, maar wel naar mensen die ontzag voor Hem hebben en Hem gehoorzamen.
32. Nog nooit eerder heeft een mens de ogen genezen van iemand die blind geboren is.
33. Als deze Man niet door God was gestuurd, had Hij dat niet kunnen doen."
34. Toen zeiden ze tegen hem: "Jij was blind geboren omdat je zo'n slecht mens bent. Hoe durf je ons dan te leren hoe het zit?" En ze zetten hem de synagoge uit.
35. Jezus hoorde dat de man niet meer in de synagoge mocht komen. Hij zocht hem op en zei tegen hem: "Geloof je in de Zoon van God?"
36. Hij antwoordde: "Wie is dat dan?"
37. Jezus zei tegen hem: "Je hebt Hem niet alleen gezien, maar ook met Hem gesproken, want Ik ben het."
38. Hij zei: "Ik geloof in U, Heer," en hij knielde voor Hem neer.
39. Jezus zei tegen hem: "Ik ben gekomen om te oordelen: mensen die blind zijn, zullen gaan zien, en van mensen die kunnen zien, zal blijken dat ze blind zijn."
40. Een paar Farizeeërs hoorden Hem dat zeggen. Ze zeiden tegen Jezus: "Zijn wij dan óók blind?"
41. Jezus zei tegen hen: "Als jullie blind waren, zouden jullie niet schuldig zijn. Maar omdat jullie zeggen dat jullie kunnen zien, zijn jullie schuldig."