1. In dit boek staat wat de Heer aan Jesaja, de zoon van Amoz, liet zien in een soort van dromen. Wat hij zag, ging over Juda en Jeruzalem. Dit gebeurde in de tijd dat Uzzia , Jotam, Achaz en Hizkia [ na elkaar ] koning van Juda waren.
2. [ Jesaja zegt: ] Hemel, luister! Aarde, spits je oren! Want de Heer spreekt. Hij zegt: "Ik heb kinderen gekregen en opgevoed. Maar ze willen Mij niet gehoorzamen.
3. Een koe kent zijn meester en een ezel weet wie hem te eten geeft. Maar Israël kent Mij niet. Mijn volk wil niet naar Mij luisteren."