29. [ Jeremia zegt: ] "Iedereen in de steden slaat op de vlucht voor de boogschutters en ruiters. De mensen verbergen zich in de bossen en tussen de rotsen. De steden zijn verlaten. Er woont niemand meer.
30. Jeruzalem, je zal worden verwoest! Wat doe jij daar in je mooie dure kleren, met je sieraden om? Waarom heb je je zo mooi opgemaakt? Je maakt je tevergeefs zo mooi. Want je vriendjes hebben geen belangstelling meer voor je. Nee, ze willen je doden!
31. Ik hoor je al luid schreeuwen. Je hapt naar adem en steekt je handen uit om hulp. En je roept: 'Help me! Ze willen me vermoorden!' "