10. [ De Heer zei tegen Jeremia: ] "Treur niet over de dood van koning Josia. Treur liever over zijn zoon Sallum die gevangen is meegenomen. Want hij zal niet naar zijn geboorteland terugkomen.
11. Sallum werd na zijn vader koning van Juda, maar hij is uit deze stad weggehaald. Dit zegt de Heer: Sallum zal hier nooit meer terugkomen.
12. Hij zal sterven in het land waarheen hij gevangen is meegenomen. Hij zal dit land niet terugzien."
13. [ De Heer zegt: ] "Pas maar op, koning [ Jojakim ]! U heeft op een oneerlijke manier een schitterend paleis laten bouwen. U heeft de mensen gedwongen om het voor u te bouwen, zonder hen daarvoor te betalen.
14. U zei: 'Ik laat een heel groot paleis bouwen. Met een grote tweede verdieping, grote ramen en een dak van cederhout dat bestreken wordt met teer.'
15. Maar een paleis van cederhout maakt iemand nog geen koning! Uw vader [ Josia ] had te eten en te drinken. Hij was rechtvaardig. Daarom ging het goed met hem.
16. Hij kwam op voor de arme mensen. Daarom ging het goed met hem. Dát is de manier waarop iemand Mij als God erkent, zegt de Heer.
17. Maar u denkt alleen maar aan rijk worden. U bent oneerlijk en doodt onschuldige mensen. U onderdrukt en verdrukt.