18. [ De Heer zei tegen mij: ] "Ga zeggen tegen de koning en de moeder van de koning: Kom van uw troon af en ga op een gewone stoel zitten. Want uw prachtige kroon is van uw hoofd gevallen. [ Uw eer is verdwenen. ]
19. De poorten van de steden van het Zuiden zullen worden gesloten en niemand zal ze nog open doen. Iedereen uit Juda zal worden meegenomen. Iedereen.
20. Kijk, de vijand komt er al aan vanuit het noorden. Waar is uw volk? De prachtige kudde waar u voor moest zorgen?
21. Jeruzalem, wat zul je zeggen als één van de vele landen waarmee je allerlei verbonden sloot, nu opeens je heerser wordt? Het is je eigen schuld. Wat zul je een pijn lijden!
22. Je zal je afvragen: 'Waarom overkomt mij dit?' Het antwoord is: omdat je je als een hoer hebt gedragen [ en niet trouw aan Mij gebleven bent ]. Daarom word je helemaal geplunderd en word je behandeld als een slavin.