14. De mensen zijn onverstandig en weten niets [ van God ]. De goudsmeden staan voor schut met hun beelden. Want het zijn maar leugens. Er zit geen leven in.
15. Ze hebben niets te betekenen. Ze zijn alleen maar bespottelijk. Als God hen straft, blijft er niets van hen over.
16. De God van Jakob lijkt niet op die goden. Want Hij is de Maker van alles. En Israël is zijn eigendom. Hij is de Heer van de hemelse legers!
17. Pak al je spullen in om de stad uit te vluchten, bewoners van Jeruzalem!
18. Want de Heer zegt: 'Deze keer slinger Ik de bewoners van dit land weg als stenen uit een slinger. Ik zal hen in grote moeilijkheden brengen. Want alleen dan zullen ze weer bij Mij terugkomen.' "
19. [ Jeremia zegt: ] Ik heb zo'n verdriet! Ik heb zo'n pijn! Maar we moeten het verdragen.
20. Ons leven stort in als een tent waarvan de touwen zijn losgerukt. De bewoners zijn uit het land vertrokken. Niemand zal ons nog helpen.