Genesis 35:9-14 BasisBijbel (BB)

9. Toen Jakob van Paddan-Aram teruggekomen was [ in Kanaän ], kwam God opnieuw naar hem toe. Hij zegende hem en zei [ opnieuw ]:

10. "Je heet Jakob. Maar voortaan zul je niet meer Jakob [ (= 'verdringer') ] genoemd worden, maar Israël [ (= 'worstelaar met God') ]." Zo gaf Hij hem dus de nieuwe naam Israël.

11. En Hij zei tegen hem: "Ik ben de Almachtige God. Ik zal ervoor zorgen dat je familie heel groot zal worden. Het zal een heel volk worden. Ja, het zal zelfs tot heel veel volken worden. Er zullen koningen uit jou ontstaan.

12. En dit land dat Ik aan Abraham en Izaäk heb gegeven, zal Ik aan jou geven en aan je familie ná jou."

13. Toen ging God weer bij hem weg.

14. Jakob zette een steen overeind op de plaats waar Hij met hem had gesproken, als een teken. Hij schonk er een offer van wijn en olijf-olie overheen.

Genesis 35