9. Toen bad Jakob: "God van mijn grootvader Abraham en van mijn vader Izaäk! Heer, U heeft tegen mij gezegd: 'Ga terug naar je land en naar je familie. Ik zal goed voor je zijn.'
10. Ik ben het helemaal niet waard dat U zo goed voor mij bent geweest en mij zoveel heeft gegeven. Ik had [ op de heenweg ] alleen een staf toen ik de Jordaan overstak. Nu heb ik deze twee grote groepen mensen en dieren.
11. Heer, red mij nu alstublieft uit de handen van mijn broer Ezau. Want ik ben bang dat hij mij zal doden, met de moeders en de kinderen.
12. Maar U heeft toch gezegd: 'Ik zal goed voor je zijn en je familie zo ontelbaar maken als het zand langs de zee.' "
13. Die nacht bleef hij daar. Toen nam hij van zijn vee een aantal dieren als geschenk voor zijn broer Ezau:
14. 200 vrouwtjes-geiten en 20 mannetjes-geiten, 200 vrouwtjes-schapen en 20 mannetjes-schapen,
15. 30 vrouwtjes-kamelen met hun jongen, 40 koeien en 10 stieren, 20 vrouwtjes-ezels en 10 jonge mannetjes-ezels.