1. Maar Jakob hoorde de zonen van Laban mopperen: "Jakob heeft onze vader alles afgenomen. Hij is rijk geworden van alles wat eerst van onze vader was."
2. Ook merkte hij dat Laban niet meer zo vriendelijk naar hem keek als eerst.
3. Toen zei de Heer tegen Jakob: "Ga terug naar je geboorteland en naar je familie. Ik zal met je zijn."
4. Jakob liet Rachel en Lea naar het veld komen waar hij met zijn kudden was.
5. Hij zei tegen hen: "Ik heb gemerkt dat jullie vader niet meer zo vriendelijk naar me kijkt als eerst. Maar de God van mijn vader is met mij geweest.
6. Ook weten jullie zelf dat ik heel erg hard voor jullie vader heb gewerkt.