3. Abraham noemde zijn zoon Izaäk [ (= 'gelach') ].
4. Hij besneed zijn zoon Izaäk toen hij acht dagen oud was, zoals God hem had bevolen.
5. Abraham was 100 jaar toen Izaäk werd geboren.
6. En Sara zei: "God heeft ervoor gezorgd dat ik weer kan lachen. En iedereen die het hoort, zal met mij mee lachen.
7. Wie had ooit tegen Abraham durven zeggen: 'Sara zal een kind krijgen'? Toch heb ik een zoon gekregen, ook al zijn we allebei al oud."