6. Abram zei tegen Saraï: "Hagar is jóuw slavin. Doe met haar wat je wil." Toen behandelde Saraï Hagar zó slecht, dat Hagar vluchtte.
7. Maar de Engel van de Heer vond haar in de woestijn bij de waterbron langs de weg naar Sur.
8. Hij zei tegen haar: "Hagar, slavin van Saraï, waar kom je vandaan en waar ga je naartoe?" Ze zei: "Ik ben gevlucht voor mijn meesteres Saraï."
9. De Engel van de Heer zei tegen haar: "Ga naar je meesteres terug en gehoorzaam haar in alles.